2. UITGANGSSITUATIE
De in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken (periode 1988 - 1997)
hebben als doel gehad de omvang van de aanwezige VOCl verontreiniging
in kaart te brengen. Er is daarbij niet geanalyseerd op afbraakproducten
(vinylchloride, etheen en ethaan) van de anaërobe afbraak van VOCl
en redoxparameters. Voorafgaand aan fase 1 (maart 1998) is daarom een
aanvullend grondwateronderzoek uitgevoerd door M.T.I. uit Nijmegen. De
resultaten van dit onderzoek zijn samen met de analyseresultaten van de
in de periode 1988-1997 uitgevoerde onderzoeken op de locatie gebruikt
voor het inschatten van de potentie voor natuurlijke afbraak van de VOCl
verontreiniging op de locatie.
Voorafgaand aan fase 1 overheersen in het watervoerende pakket aërobe
tot matig gereduceerde omstandigheden. De omstandigheden worden daarbij
met toenemende bemonsteringsdiepte sterker gereduceerd. Van aërobe
omstandigheden op 3 m-mv via nitraatreducerende omstandigheden op 5 tot
10 m-mv naar (mogelijk) ijzerreducerende omstandigheden op een diepte
van 15 m-mv. Plaatselijk is op een diepte van 15 m-mv sulfide aangetroffen
wat een indicatie is voor het optreden van sulfaatreductie. De hoogste
redoxpotentialen zijn gemeten aan de noordzijde
van het proefgebied van fase 1. In zuid tot zuidoostelijke richting is
eveneens sprake van een daling in de redoxpotentiaal.
De beginsituatie aan verontreiniging op de locatie UDEN-centrum bestaat
voornamelijk uit PER en, in mindere mate TRI en c-DCE. De afbraakproducten
VC, etheen en ethaan zijn niet aangetroffen. In de zone waarin de bulk
van de VOCl verontreiniging is aangetroffen (5 tot 10 m-mv) overheersen
matig gereduceerde (nitraatreducerende) omstandigheden welke ongunstig
zijn voor de anaërobe dechlorering van de VOCl verontreiniging. Gezien
de hoge concentratie aan nitraat en sulfaat in het grondwater, welke concurreren
met de VOCl verontreiniging om de beschikbare TOC kan worden gesteld dat
de aanwezige hoeveelheid TOC in het grondwater onvoldoende is voor het
laten verlopen van anaërobe dechlorering. De overwegend hoge chloride-indexen
(3,5 tot 4,0) bevestigen dat er nagenoeg geen afbraak van PER tot lager
gechloreerde ethenen (TRI en c-DCE) is opgetreden.
Alleen ter plekke van de voormalige wasserij Diks-Rentex, peilbuis K40
en in het zuidelijke deel van de locatie (op 10 - 15 m-v) komen iets lagere
chloride-indexen (3,0 - 3,5) voor. Dit is gezien de hogere chloride-indexen
in de directe omgeving het gevolg van (gedeeltelijke) anaërobe dechlorering.
De lagere chloride-indexen in het zuidelijke deel van de locatie hangen
mogelijk samen met de sterker gereduceerde omstandigheden in deze zone
van de locatie. Ter plekke van peilbuis K40 is bijvoorbeeld een lichte
BTEX verontreiniging aangetroffen waarvan bekend is dat het als brandstof
voor de biologische dechloreringsreactie gebruikt kan worden. |